De Engelse historicus Ian Kershaw schreef een tweedelige
Hitlerbiografie die onvermijdelijk de vraag opwerpt of er geloof moet worden
gehecht aan het idee dat er van de geschiedenis iets te leren valt. Al die
pogingen van historici om langs analytische weg het succes van demagogen en
tirannen te bevatten; zijn het geen pogingen om verstand te vinden in dierlijke
drift, rede in bloeddorst? In Hoogmoed, het
eerste deel van de biografie, voert Kershaw meerdere argumenten aan om aan te
tonen dat Hitlers persoonlijkheid een grote rol speelde, dat het kwaad zogezegd
al in de wortel zat. Maar aan de jonge plant Hitler was helemaal niets mis, die
ontwikkelde zich mendeliaans, dat wil zeggen: bedreigd door de wereld, in plaats van een
bedreiging vóor de wereld. De
stinkende vruchten die er later aan zouden groeien waren zonder twijfel het
gevolg van een ziekmakende omgeving; een harteloze vader, armoe en vernedering,
en nog later het pesticide van het pan-germanisme.
Er wordt in verband met Hitlers ontwikkeling altijd veel nadruk
gelegd op het feit dat hij op de kunstacademie werd afgewezen. Een mislukt
kunstenaar, wordt er graag bij geschamperd. Het is een fraai staaltje van
achteruit argumenteren. Eveneens afgewezen werd dat jaar een vent die het later
zelfs tot rector bracht van dezelfde kunstacademie! De afwijzing toont
hoogstens aan dat Hitler niet bijzonder getalenteerd was en niet willens zijn
artistieke tekortkomingen door hard werken aan te vullen. Maar wat bewijst dát?
De wereld is vol van middelmatige presteerders en luiwamessen die geen tiran worden.
Over Hitlers kunstzinnige aspiraties zegt Kershaw: Hij was een
fantast met faalangst. Maar zo begint toch menig kunstenaarsleven? Sterker, zo
eindigt ook menig kunstenaarsleven.
Weinig talent en geen sprankje doorzettingsvermogen. Allemaal goed
en wel, maar Adolf Hitler is dan achtien of negentien jaar. Het is dé tijd bij
uitstek in het leven van een jonge man om even op drift te raken, om –
kortstondig – tot mislukken gedoemd te zijn. Er is, kortom, niets in zijn
jeugd- en adolescentenjaren dat dwingt tot een lineair of causaal verband met
de latere dictator. Ook niet zijn hoogmoed die eveneens ‘des jeugds’ is. Wat
vooral bijblijft na het lezen van Kershaws doorwrochte werk is hoe
onvoorstelbaar veel hulp tirannen nodig hebben om carrière te maken. Hitler was
een ongericht projectiel dat in zijn baan geholpen moest worden door krachten
van buitenaf. Hij had hulp nodig van anderen, en niet zo’n beetje ook. Het is onvoorstelbaar hoeveel hulp
Adolf Hitler kreeg in het Duitsland van zo’n driekwart eeuw geleden.