Van de typisch Nederlandse roman, als die bestaat,
krijg ik claustrofobie. Zit je weer voor voor tweehonderd of meer bladzijden
gevangen in het monotone interieur van een getourmenteerde, broeierige ziel.
Er hoort regen bij, Nederlandse regen, een poes, kastanjebomen,
veel drank en het schoorvoeten van Magere Hein om het huis. Waarom nu
kastanjebomen? Dat kan ik niet zeggen. En hoewel ik genoeg romans kan
voorleggen die drank of dood of poes tot thema hebben zou het me moeilijk vallen
meer dan een paar romans aan te wijzen waarin ál die zaken aan bod komen.
Dat bewijst mij nog niet dat de
typisch Nederlandse roman niet
bestaat, alleen is er met die roman iets merkwaardigs aan de hand. Veel daarin
is natuurlijk gewoon gelogen. Fictie heet dat dan. Proza haalt vanouds veel
stof uit de leugen, maar het merkwaardige is nu dat in de typisch Nederlandse roman gelogen wordt over
drank en dood, want die schrijvers voelen zich best wel ‘ns gewoon lekker,
lente-achtig, van hupfaldera. Toch willen ze ons het liefst doen geloven dat ze
gedurig gevangen zitten tussen ongeneeslijke landerigheid en wereldwee. Dat ze
gekweld worden door zichzelf, de herfstregen en de dood van hun poes. Welnu,
van die typisch Nederlandse roman
krijg ik claustrofobie.
Maar de typisch Nederlandse roman bestaat niet.