zaterdag 17 maart 2018

Gemeenteraadsverkiezingen als lakmoesproef



Aanstaande woensdag worden er gemeenteraadsverkiezingen gehouden. Gemeenteraadsverkiezingen worden soms lacherig afgedaan als het stemmen over een uitlaatplek voor honden, over of de winkels open mogen zijn op zondag en of er een kunstwerk bij de rotonde moet komen. Gemeenteraadsverkiezingen zouden, kortom, niet over de 'grote' kwesties gaan. Maar verschillen ze daarin wezenlijk van landelijke verkiezingen? Worden in de politiek de grote kwesties niet steevast op elk niveau gemeden? En stemmen mensen niet op alle niveau's eerst en vooral in hun eigen belang? Natuurlijk kun je het uitbrengen van je stem opvatten als iets wat je in het algemeen belang doet, dus in het belang van zoveel mogelijk mensen, ook als je daar toevallig zelf niet bij hoort. Binnen die opvatting is politiek langetermijnplanning. Maar uitgerekend de politiek zelf blijkt daar vaak anders over te denken. Wie wil stemmen op een partij met langetermijnvisie ontdekt al snel dat politici voornamelijk onze directe zorgen adresseren, om de nogal banale reden dat kortetermijndenken meer stemmen oplevert. De politicus die begint over het redden van de hele wereld en zoveel mogelijk mensen tekent zijn eigen ondergang. Dat neemt niet weg dat mijn opvatting van politiek grotendeels hetzelfde is gebleven. Dat wil zeggen, ik geloof dat politiek op ieder niveau de formulering zou moeten bevatten van een visie op de toekomst en - onlosmakelijk daaraan verbonden - onze menselijkheid. Vooral vanuit het perspectief van die menselijkheid bekeken vallen nogal wat onderwerpen waar de politiek zich mee bezighoudt - en waarmee de politiek op haar beurt óns bezighoudt - in de categorie gebeuzel. Wat kan het iemand over vijftig of honderd jaar nog schelen of de hypotheekrenteaftrek in 2018 in stand werd gehouden of niet? Of onze ouderen een, twee of drie jaar eerder konden ophouden met werken en of er 120 of 130 km op de snelweg mocht worden gereden? En terwijl onderwijs, zorg en veiligheid stuk voor stuk uiterst belangrijke zaken zijn: in Nederland zijn ze al zo bovengemiddeld goed geregeld dat we het in de meeste gevallen alleen over marginale verbeteringen hebben, zelden over structurele wijzigingen. Voor mij is politiek eerst en vooral verbonden met fundamentele vragen, zoals: willen we ons gevoel voor solidariteit uitbreiden, liefst naar een mondiaal niveau? Zijn we in staat samen te werken om onze soort (en liefst ook alle andere soorten) te redden? Zijn we bereid om onze gewelddadige neigingen af te zweren? Komen we ooit op een punt waarop we de welvaart en het welzijn van iedereen nastreven? Kunnen we de wereld als een gemeenschappelijk thuis zien en ophouden met het te vervuilen en te vernietigen?
Zelfs mensen die de politiek vooral een pragmatische rol toebedelen zullen moeten toegeven dat deze vragen oneindig veel praktischer van aard zijn dan de onderwerpen waar we nu de krantenpagina's en talkshows mee vullen. En maakt het daarbij uit of we het over politiek hebben op landelijk of op lokaal niveau? Nee. Politiek werkt als een omgekeerde piramide, vanaf de grond naar de top. Politici vinden alles wat wij vinden, maar met flinke vertraging. Wat wij vandaag vinden vinden zij op zijn vroegst morgen pas. En wat de door mij zojuist geformuleerde fundamentele vragen betreft ís er helemaal geen verschil tussen laag en hoog, er is slechts één intrinsiek verbonden systeem. Er is slechts één soort solidariteit, één soort vrede, één economie, één gemeenschappelijk thuis om te redden. Waarom dan niet lokale politiek tot lakmoesproef verheffen voor wat we op nationale en internationale schaal tot stand dienen te brengen? We leven in een tijd waarin er minder en minder ruimte is om aan onze 'zelfzuchtige genen' voorrang te geven, aan materieel gewin of aan kortetermijnproblemen. Het is daarom dat ik denk dat iedereen die in dit tijdsgewricht zijn stem mag uitbrengen, op lokaal of landelijk niveau, en die zijn of haar stem niet uitbrengt op een partij die de wereld zelf tot prioriteit maakt, zijn stem weggooit. De vervuiling en vernietiging van ons gemeenschappelijke huis is daarvan slechts één voorbeeld, zij het een van de meer prangende.
Ik schrijf op deze plek geregeld over natuur. Sommigen zullen daaruit de verkeerde conclusie trekken dat ik me meer om de natuur bekommer dan om mensen. Maar ik máák me helemaal geen zorgen over de natuur. De natuur, die redt zich wel. Ze is alomtegenwoordig, alomvattend en vooral: ze heeft alle tijd van de wereld. Letterlijk. Geef haar een miljoen jaar en ze herstelt geduldig alles wat wij kapot maakten. Waar ik me wel zorgen over maak is over ons, onze soort, homo sapiens. Om onze soort te redden zullen we alle soorten moeten redden, complete ecosystemen, en uiteindelijk de hele planeet. Te beginnen bij ons thuis.

August Tholen



vrijdag 9 maart 2018

Vreemd verschijnsel



'Wie weet hoe en wanneer vogels sterven? (...) Wanneer vertelt een innerlijke klok ze dat het tijd is hun vleugels voor altijd te sluiten? Waarom zie je nooit een dode uil of een sperwer?' 
Die vragen stelt de dichter Michael Krüger zich in de bundel Voor het onweer (uitgave van De Bezige Bij, vertaling van Cees Nooteboom). Ik heb mezelf de vraag over dode en stervende vogels ook geregeld gesteld, samen met de vraag waar alle vogels 's nachts toch blijven (met uitzondering uiteraard van de uilen, die dan op jacht zijn, en de nachtegalen die dan concerteren) en waar stadsvogels heen vluchten tijdens het jaarlijkse vuurwerkgeweld. Alleen, het klópt helemaal niet dat ik nooit dode vogels zie. Hoeveel aangereden vogels heb ik niet op en langs de weg zien liggen, hoeveel dode zeevogels vond ik niet aan het strand, hoeveel merels en lijsters heb ik niet gezien die zich tegen ramen te pletter hadden gevlogen en hoeveel duiven vond ik niet die door een havik of sperwer waren geslagen? Mij schiet ook de nog volledig gave groene specht te binnen die ik samen met mijn kinderen dood aan de voet van een beuk vond, de dode buizerd langs het spoor die ik netjes bij de politie aanmeldde en op liet zetten, de steenuil die ik stervend mee naar huis nam, de kapmeeuw die zich zieltogend door mij liet verzorgen waarna hij alsnog de geest gaf. Hoe langer ik er over nadenk, hoe meer dode vogels me te binnen schieten. En toch blijf ik mezelf - samen met Michael Krüger - maar de vraag stellen: waarom zie ik nooit dode of stervende vogels? Misschien is de echte vraag: waarom denken we zo hardnekkig dat we nooit dode vogels zien? 
Nu ik het toch over dode vogels heb schieten me ook de vele prachtige prenten van dode vogels te binnen die Charles Donker (1940) maakte, waaronder die van een kerkuil. De ets hangt in het Rijksprentenkabinet. Donker reed in 1993 terug van Extremadura naar Nederland en vond de vogel tussen Niort en Nantes. Hij noteerde: 'Gevonden langs de weg van Niort naar Nantes, over een afstand van ca. 30 kilometer zeker twintig dode kerkuilen (vreemd verschijnsel)'. Inderdaad. Het moet geweldig triest en tegelijk ook geweldig opwindend zijn om zoveel kerkuilen te vinden. En verwarrend. 
Maar genoeg nu over stervende en dode vogels. Werd er vorig weekend nog geschaatst, dit weekend zal het maar liefst 17 graden gaan worden. In de gele olm die voor mijn werkkamerraam staat strijken geregeld paartjes eksters en houtduiven neer om er dode takjes uit te trekken voor hun nest. Waar dood is is leven.


August Tholen