zaterdag 31 maart 2012

Een fantast met faalangst



De Engelse historicus Ian Kershaw schreef een tweedelige Hitlerbiografie die onvermijdelijk de vraag opwerpt of er geloof moet worden gehecht aan het idee dat er van de geschiedenis iets te leren valt. Al die pogingen van historici om langs analytische weg het succes van demagogen en tirannen te bevatten; zijn het geen pogingen om verstand te vinden in dierlijke drift, rede in bloeddorst? In Hoogmoed, het eerste deel van de biografie, voert Kershaw meerdere argumenten aan om aan te tonen dat Hitlers persoonlijkheid een grote rol speelde, dat het kwaad zogezegd al in de wortel zat. Maar aan de jonge plant Hitler was helemaal niets mis, die ontwikkelde zich mendeliaans, dat wil zeggen: bedreigd  door de wereld, in plaats van een bedreiging  vóor de wereld. De stinkende vruchten die er later aan zouden groeien waren zonder twijfel het gevolg van een ziekmakende omgeving; een harteloze vader, armoe en vernedering, en nog later het pesticide van het pan-germanisme.
Er wordt in verband met Hitlers ontwikkeling altijd veel nadruk gelegd op het feit dat hij op de kunstacademie werd afgewezen. Een mislukt kunstenaar, wordt er graag bij geschamperd. Het is een fraai staaltje van achteruit argumenteren. Eveneens afgewezen werd dat jaar een vent die het later zelfs tot rector bracht van dezelfde kunstacademie! De afwijzing toont hoogstens aan dat Hitler niet bijzonder getalenteerd was en niet willens zijn artistieke tekortkomingen door hard werken aan te vullen. Maar wat bewijst dát? De wereld is vol van middelmatige presteerders en luiwamessen die geen tiran worden.
Over Hitlers kunstzinnige aspiraties zegt Kershaw: Hij was een fantast met faalangst. Maar zo begint toch menig kunstenaarsleven? Sterker, zo eindigt ook menig kunstenaarsleven.
Weinig talent en geen sprankje doorzettingsvermogen. Allemaal goed en wel, maar Adolf Hitler is dan achtien of negentien jaar. Het is dé tijd bij uitstek in het leven van een jonge man om even op drift te raken, om – kortstondig – tot mislukken gedoemd te zijn. Er is, kortom, niets in zijn jeugd- en adolescentenjaren dat dwingt tot een lineair of causaal verband met de latere dictator. Ook niet zijn hoogmoed die eveneens ‘des jeugds’ is. Wat vooral bijblijft na het lezen van Kershaws doorwrochte werk is hoe onvoorstelbaar veel hulp tirannen nodig hebben om carrière te maken. Hitler was een ongericht projectiel dat in zijn baan geholpen moest worden door krachten van buitenaf. Hij had hulp nodig van anderen, en  niet zo’n beetje ook. Het is onvoorstelbaar hoeveel hulp Adolf Hitler kreeg in het Duitsland van zo’n driekwart eeuw geleden. 

maandag 26 maart 2012

Ian Kershaw, Hitler




Als je het leven van een tiran beschreven ziet ben je vooral op zoek naar het omslagpunt daarin, als je zoals ik tenminste niet geloven kunt dat iemand als tiran geboren wordt. Hitlers reputatie, die van vleesgeworden slechtheid, heeft zich vooral achterwaarts en terug in de tijd ontwikkeld. Sommigen gaan daarbij zo ver om de volgroeide schurk Hitler zelfs in de onschuldige baby Hitler te projecteren. Het fenomeen is bekend uit films: als je eenmaal wéét dat iemand een schurk is zul je het in zijn of haar gezicht ook menen te zien. ‘Wat een rotkop’, zeg je over iemand die nota bene een rol speelt, en die in een volgende film in de rol van held of heldin wordt gecast – met dezelfde rotkop.
Ian Kershaw doet in zijn overigens uitstekende biografie min of meer hetzelfde wanneer hij Hitler’s jeugd beschrijft. Iets te vaak wekt hij de indruk dat Hitlers hele leven een omslagpunt was, dat van meet af aan alle kenmerken van de latere dictator aanwezig waren. In die context verklaart hij te vaak onbeduidende voorvallen tot sleutelfeiten. De eerste helft van Hitlers leven verliep feitelijk ongedenkwaardig en was nauwelijks interessant. Er moeten duizenden, tíenduizenden mensen zijn geweest die zo’n zelfde soort leven leefden en die allemaal niet tot een dictator uitgroeiden. En wat betreft Hitlers denkbeelden: stuitend is toch vooral zijn gebrek aan visie en het Volksempfinden dat er voor in de plaats komt. Hij was de ideale vertolker van dat Volksempfinden door zijn eigen innerlijke leegte en zijn behoefte ergens bij te horen. In het door en door vernederde Duitsland van de Weimarrepubliek kon Hitler het met zijn talent voor demagogie ver brengen; zijn remedies waren verleidelijk simpel en zijn retoriek simpelweg verleidelijk. Hij was een roofdier dat zijn kans greep, maar van een aangeboren  kwaadaardigheid is, zo min als bij roofdieren, geen sprake. Wie Hitlers jeugdfoto bekijkt en daarin reeds het sluimerende kwaad ziet doet wat de filmkijker van hierboven doet: hij handelt met voorkennis. Het is kijken met terugwerkende kracht. Het is enkel met die terugwerkende kracht dat Hitler kon uitgroeien tot het spreekwoordelijke kwaad, de primus inter pares onder de tirannen.

maandag 19 maart 2012

Eva Braun




Ooit ontdekte ik dat als je door het huidig Europa een Andreaskruis trekt de lijnen bijeenkomen in Braunau am Inn, Hitler’s geboorteplaats. Typisch een ontdekking voor Harry Mulisch, leek me dat. Op een kleine 100 kilometer afstand van Braunau am Inn  ligt de Obersalzberg, waar Hitler in 1935 zijn presidentiele onderkomen de Berghof liet bouwen en waar algauw de complete top van de nazipartij neerstreek. Het is tegen dit Beiers alpendecor dat Eva Braun menig filmrolletje volschoot van haar geliefde. Hitler leerde Braun kennen in 1929 op het kantoor van de fotograaf Hoffmann. Ze was toen 17 jaar en ze zou het ideale gangstermeisje worden: tamelijk charmant, zeer loyaal en volslagen apolitiek. Op de films die ze van Hitler en zijn entourage maakte op de Obersalzberg ziet Hitler er vooral ontstellend onnozel uit, als een vroegoud keuterboertje (nomen est omen, Hitler betékent ook zoveel als keuterboertje). Zijn stijl van zich voor de camera bewegen is die van gezag uitstralen door stijf als een standbeeld  heen en weer te wiegen, met af en toe een militair hupsje tussendoor. Ontspannen lijkt hij geen moment, onzeker en zich van zichzelf bewust des te meer. Dat stijve en formele blijkt nog duidelijker in zijn omgang met kinderen die, veel meer dan volwassenen, tot fysieke actie aanzetten: er dient gebogen, geknield, gespeeld  en aangeraakt te worden. Hitler dwingt zichzelf in die rol, die van joviale oom, maar het kost hem zichtbaar moeite. Zelfs in de manier waarop hij een hond streelt zit iets houterigs. Je krijgt de indruk dat Hitler niet met levende wezens kon omgaan, behalve in de meest formele, afstandelijke zin. Dat maakt een mens kolossaal eenzaam, en kolossale eenzaamheid leidt tot kolossale woede. Hitler was voortdurend bezig zichzelf te overschreeuwen en de Duitsers hadden behoefte aan iemand die zichzelf overschreeuwde, iemand die het nationale gevoel van verlies en onmacht kon omzetten in een Wagneriaanse overwinningsmythe. Hoe die mythe precies tot stand kwam is gedetailleerd beschreven in Ian Kershaw’s indrukwekkende Hitler-biografie. Daarover later meer.

woensdag 14 maart 2012

Herrie


  

Over het belang van deze blog heb ik soms zo mijn twijfels. Soms denk ik: ik creëer er een kleine luwte mee in een wereld vol herrie en derrie. Dan weer denk ik: het is het megalomaan getoeter van een ijdeltuit. Er zijn dagen dat ik denk: die stukjes moeten eigenlijk veel langer zijn, dan weer lijken ze me nog veel te lang. Hoe het ook zij, dat niemand er op zit te wachten lijkt me overduidelijk want er is teveel van alles in de wereld. Teveel blogs, teveel columns, teveel rubrieken en opinies, teveel gekwetter en getweet. Zoveel stemmen om ons heen, al die informatie, wie kan en wil dat allemaal verwerken? Twitter, Hyves, sms, mms, Facebook, weblogs, fora, Linkedln: het lijkt wel of we allemaal tegelijk naar elkaar staan te schreeuwen: Hé, kijk hier! Hier ben ik! Hier sta ik! Zie je me?
Zo kan het gebeuren dat ik over de lengte van deze stukjes nadenk terwijl ze toch van een uiterst bescheiden lengte zijn. Van lezers – scholieren vooral – krijg ik wel eens te horen dat ze blij zijn dat ik ‘dunne boeken’ schrijf. Ze zeggen het trouwens op zo’n toon dat ik ga vermoeden dat ik ze nog veel blijer maak door helemaal géén boeken te schrijven. Zo bescheiden ben ik nou ook weer niet. Maar er zijn van die dagen dat ook mijn eigen stem me een tikje te luid voorkomt.
Vandaag was zo’n dag.
Vandaag lijkt dit stukje me wat aan de lange kant.

vrijdag 9 maart 2012

Drank en dood



Van de typisch  Nederlandse roman, als die bestaat, krijg ik claustrofobie. Zit je weer voor voor tweehonderd of meer bladzijden gevangen in het monotone interieur van een getourmenteerde, broeierige ziel.
Er hoort regen bij, Nederlandse regen, een poes, kastanjebomen, veel drank en het schoorvoeten van Magere Hein om het huis. Waarom nu kastanjebomen? Dat kan ik niet zeggen. En hoewel ik genoeg romans kan voorleggen die drank of dood of poes tot thema hebben zou het me moeilijk vallen meer dan een paar romans aan te wijzen waarin ál die zaken aan bod komen.
Dat bewijst mij nog niet dat de typisch  Nederlandse roman niet bestaat, alleen is er met die roman iets merkwaardigs aan de hand. Veel daarin is natuurlijk gewoon gelogen. Fictie heet dat dan. Proza haalt vanouds veel stof uit de leugen, maar het merkwaardige is nu dat in de typisch  Nederlandse roman gelogen wordt over drank en dood, want die schrijvers voelen zich best wel ‘ns gewoon lekker, lente-achtig, van hupfaldera. Toch willen ze ons het liefst doen geloven dat ze gedurig gevangen zitten tussen ongeneeslijke landerigheid en wereldwee. Dat ze gekweld worden door zichzelf, de herfstregen en de dood van hun poes. Welnu, van die typisch  Nederlandse roman krijg ik claustrofobie.
Maar de typisch  Nederlandse roman bestaat niet.

zondag 4 maart 2012

‘Ik’





Op het perron van het Amstelstation deel ik een bank met een meisje met cyclaamrood haar. Ze schrijft. Dan strijkt aan haar kant van de bank een heel gezin neer zodat het meisje met het rode haar verder in mijn richting opschuift  en ik zonder daar moeite voor te doen de kaart kan lezen die ze schrijft.
‘Ik’, staat er op de kaart. Verder niets.
Minutenlang blijft ze over de kaart gebogen hangen, pen in de aanslag, gericht op een nieuw te schrijven woord.
‘Ben hier’, schrijft ze na enige minuten.
‘Ik ben hier’, staat er nu. 
Weer verzinkt ze in minutenlang gepeins. Als na een kwartier de intercity arriveert propt ze opgelucht de kaart in haar tas en stapt in de trein, mij in gedachten achterlatend over zo’n formidabele writers block. En de vraag of het dat wel is, een writers block. Want afgezien van alles wat ze dácht te zullen gaan schrijven is goedbeschouwd met die drie woorden – ik ben hier –de kern van de zaak heel aardig samengevat. Kernachtiger kan het haast niet. Want wat is een brief, alle franje daargelaten? Een brief is een bericht dat geschreven is door de een, en bedoeld voor de ander. Ze handelt over de afstand daartussen. Het is de kernboodschap van elke brief: Ik ben hier en jij bent daar.  Beter kan een brief nauwelijks worden. Ik bedenk dat het mooi zou zijn als ze die kaart zo, zonder verdere toevoegingen verstuurd heeft.