donderdag 19 oktober 2017

Broeder, schrijf toch eens!



Bent u zo'n lezer die een boek aan zich voorbij laat gaan vanwege de kleurloze présence van een schrijver, zijn flaporen, zijn gevorderde leeftijd of zijn gehakkel tijdens een interview? Dat kunt u beter niet doen. Rinus Spruit - die ik hier net beschreven heb - schrijft namelijk prachtig. Zijn boeken zijn een ode aan het plattelandsleven, je zou Spruit de laatste tak aan een Gerbrand Bakkerachtige boom kunnen noemen, schrijvers die op ingetogen, poëtische wijze het buitenleven en de buitengebieden van Nederland bezingen. Rinus Spruit (1946) stamt uit een familie van Zeeuwse rietdekkers en begon op zijn 55ste met schrijven. In Broeder, schrijf toch eens! portretteert hij een man die in het huis van zijn overleden ouders gaat wonen en daar 'aan de deuren van het verleden rammelt'. De eenzaamheid in de Zeeuwse polder is verpletterend en de hoofdpersoon zinkt langzaam weg in het moeras van zijn herinneringen. Hij is pijnlijk eerlijk over de toestand waarin zijn leven verkeert:

'Ik heb mijn leven behoorlijk verkloot. Ik kon geen vrouw en geen werk vinden naar mijn zin. Ik liep weg waar ik had moeten blijven en bleef waar ik beter weg had kunnen gaan. Mijn eenvoudige hardwerkende vader zag het aan, begreep het niet en leed eronder. En ik lachte om zijn simpelheid. Hij is nu anderhalf jaar dood en hoe langer hij dood is hoe meer ik aan hem denk. Ik zou mijn leven over willen doen, al was het alleen maar voor mijn vader.'

Onder andere vanwege die onbarmhartige zelfkritiek (en het feit dat de hoofdpersoon dezelfde naam draagt als de schrijver) werpt Broeder, schrijf toch eens! de vraag op in hoeverre de werkelijkheid samenvalt met de romanwerkelijkheid. Het boek is een autobiografie, een dagboek haast, en tóch is het een roman. Vraag me niet hoe. De stilstand is bij tijden kolossaal. Een reden voor de hoofdpersoon om uit bed te komen is de vink die op de voederplank zit te wachten. Hij kijkt hoe de tarwe groeit op het veld voor het huis, hoe pasgevallen waterdruppels op de uienplanten glinsteren in de ochtendnevel. Hij telt de meeuwen op de akker voor het huis en heeft een goede dag gehad als hij een tros ballonnen heeft zien overdrijven. Ondertussen denkt hij na over de dingen die geweest zijn. Geen wonder dat het niets wordt tussen hem en de vrouwen. 

'Jij leeft achteruit! Jij leeft de verkeerde kant op!' zegt een vrouw tegen hem die hij via een contactadvertentie leert kennen. 

Toch zit de schoonheid van het boek hem precies in deze achteruitgaande beweging. De hoofdpersoon streeft dapper voorwaarts (zo blijft hij het maar proberen met de vrouwen) maar hij leeft achteruit. Dat veroorzaakt een geweldige impasse, een soort stilstand die de observatie en het zelfinzicht scherpt, maar die bij tijden ook haast ondraaglijk is. Je zou kunnen zeggen dat Spruit de ondraaglijkheid van de stilstand meesterlijk weet op te roepen. En met minimale middelen, want Spruit schrijft ingetogen recht door zee-zinnen. Het is literatuur zonder literatuur. In dit boek groeien de emoties zoals de uien op het veld groeien; rauw en onbeschut. Ze hebben niet de bedoeling te behagen maar wat zijn ze mooi, vooral als er pasgevallen waterdruppels op glinsteren in de ochtendnevel.

August Tholen

maandag 9 oktober 2017

Nobelprijs


Nadat de Nobelprijs voor Geneeskunde een week geleden naar drie onderzoekers ging die ontdekten dat je beter 's nachts kunt slapen dan overdag ging vandaag de Nobelprijs voor de Economie naar een Amerikaan die ontdekte dat consumenten weinig doordacht hun aanschaffen doen, iets wat iedere reclameman je kan vertellen. 
Misschien is het toch een probleempje van die Nobelprijs dat hij ieder jaar móet worden uitgereikt, terwijl er niet altijd Nobelwaardige kandidaten voorhanden zijn. Ik stel voor om het ding in zo'n geval met terugwerkende kracht uit te delen, in de literatuur aan Franz Kafka, James Joyce en Vladimir Nabokov die hem om onbegrijpelijke redenen nooit kregen, in de geneeskunde aan Hippocrates en Louis Pasteur, in de natuurkunde aan Christiaan Huygens en Isaac Newton. De Nobelprijs voor de vrede kunnen ze dan mooi in één moeite door van die ongure Henry Kissinger afnemen om hem aan de uitvinder van de televisie te geven. Waarom een vredesprijs aan de uitvinder van de televisie, hoor ik u vragen. Om dat te begrijpen hoef je alleen maar even te denken aan een televisieloze wereld waarin iedereen elke avond de straat opgaat.

August Tholen