Glasscherven in een pot worteltjes,
vingernagels in de peperpaté, dode muizen in de cruesli. Meestal betreft het
broodjeaapverhalen maar ditmaal overkwam het mijzelf: een pak hagelslag dat bij
het openen ongeveer evenveel levende wormen als korrels chocoladehagel bleek te
bevatten. Ik stuurde het, geheel tegen mijn gewoonte in om
geen misbaar te maken, naar de fabrikant terug. In de hetspijtonszeerlijk-brief
die ik daarop ontving werd een vergoeilijkende toon gehanteerd. Alles werd er
om te beginnen in het verkleinvoud voorgesteld: er was sprake van een rupsje
van een motvlindertje dat ook wel magazijnvlindertje wordt genoemd, en dat
eitjes legt waaruit miniscule larfjes groeien die zich aan het inhoudje van het
verpakkinkje tegoed doen. Op bezwerende toon werden alle maatregelen opgesomd
die de fabrikant neemt om te voorkomen dat hun produktje wordt geconsumeerd
vóór het de verpakking heeft verlaten. Er werd gerept van automatische
temperatuursregeling, systematische controles en contramonsters. Die opsomming
was bedoeld om aan te tonen dat de fabrikant geen blaam trof. Het was een
kwestie van overmacht, zo diende ik te begrijpen. Want ondanks al die
maatregelen legden ze het steeds weer af tegen dat vlindertje dat eitjes legt
waaruit larfjes kruipen die hun produktje opeten.
Op dat punt van de brief aangekomen was mijn
toorn overigens allang vervlogen. Niet omdat ze me ‘per separate post een
aantal produkten’ gingen toesturen en ‘een beer voor uw dochtertje’ (dat ik
niet heb), maar vanwege dat woord, magazijnvlindertje.
Mooi is dat.
Laatst kwam ik een soortgelijk woord tegen
toen ik een pand bezocht dat ooit als jeneverstokerij was gebruikt. De muren
waren met een zwart organisme bedekt dat door de eigenaar alkoholschimmel werd genoemd en ook als engelenplaque bekend staat.
Ook schijnt er een plantje te bestaan dat
alleen op de buitenmuren voorkomt van katholieke kerken vanwege de wierook die
daar gebruikt wordt.
Dat is ook heel mooi.