De belangrijkste eigenschap die de
mens van een hond of kat onderscheidt is de taal, beweren sommige filosofen.
Als dat zo is lijkt de vraag gerechtvaardigd waarom de meeste mensen die taal
dan zo honds behandelen.
Op de radio hoor ik een beroemde zangeres zeggen: ‘Van buiten lijk ik wel
extravert, maar diep van binnen ben ik eigenlijk wel introvert.’
Ik kauw nog lang na op de betekenis
van die woorden. Letterlijk genomen is het alsof hier gezegd wordt: van buiten
lijk ik op een buitenkant maar diep van binnen ben ik díep van binnen.
Wat betekent het? Niks, het is
lauwe wind die langs je oren strijkt. Okselgeruis, dat is het.
Over de poëzie van William Carlos Williams
werd door iemand ooit opgemerkt dat de woorden die de dokter-dichter uit
Rutherford gebruikt zelfs begrepen kunnen worden door een hond of een kat.
Williams vond veel inspiratie in gemeenplaatsen en banaliteiten. De
verbeelding, zo zei hij, kan zelfs een gemeenplaats of banaliteit doen
oplichten.
Hij had veel vertrouwen in het dichterlijk
verbeeldingsvermogen van honden en katten, zou je ook kunnen zeggen. Zijn
gedichten schreef hij op de achterkant van recepten. Volgens sommigen zíjn zijn
gedichten recepten. Vaak zijn het waarheid als een koe-achtige stellingen. Een
krachtig argument voor het schrijven van zijn pretentieloze verzen geeft hij
zelf in de vorm van een gedicht, misschien wel zijn mooiste:
De wereld vertoont geen symp-
tomen waarom dan zouden
wij willen genezen wat in
ons huist
er zijn geen problemen
een constructiefout in het glas
geeft nog geen recht over god
te spreken.
Zo komt het dat de gedichten van
dokter William Carlos Williams van buiten misschien wel buitenkant lijken, maar
diep van binnen zijn ze díep van binnen.