maandag 6 februari 2012

Gorki




In Maxim Gorki’s aantekeningen over Tolstoj komt deze passage voor: 
Hij stelt je op de proef, de hele tijd probeert hij hoever hij kan gaan, alsof hij met je op de vuist wil. Het ís curieus, maar persoonlijk houd ik er niet erg van. Hij is een duivel en ik ben nog maar een zuigeling. Hij moet van me afblijven.
Uit dit korte citaat blijkt geheel en al de verhouding tussen de twee schrijvers. Tolstoj was voor Gorki een reus, een Goliath, een zon die dermate hevig straalde dat hij zich er aan branden kon. Tolstoj was, zou je kunnen zeggen, voor Gorki wat Goethe was voor Eckermann, of wat Franz Kafka was voor Gustav Janouch, zij het dat Gorki als chroniqueur onbetrouwbaarder was want een beter schrijver. Gorki wekt in zijn portret van Tolstoj de indruk een uitermate heftig en emotioneel mens te zijn. Men vraagt zich voortdurend af hoe het kon dat deze man ooit het geduld had om te schrijven. De vrienden die hij portretteert worden al even gepassioneerd als hijzelf, ze worden ook zijn polemische armen en benen. Maar Tolstoj’s gewicht als mens en als schrijver drukte zwaar op hem; Gorki had het nodig om hem beurtelings te verafgoden en van zich af te slaan. Als Tolstoj sterft schrijft Gorki deze fraaie regels:
‘Ik voel een kwellend verlangen over hem te spreken. Ik stel mij hem voor in zijn kist, als een gladde steen op de bodem van een beek, met ongetwijfeld ergens stil verborgen in zijn grijze baard, dat vreemde, bedrieglijke lachje.’