maandag 23 januari 2012

Siegfried Sassoon


                                          

Over goede boeken valt vaak weinig te zeggen, over slechte des te meer.
Iets dergelijks lijkt te gelden voor goedheid en slechtheid in het algemeen.
Over schoonheid of goedheid spreken of schrijven we nauwelijks. Maar
zie eens hoe de slechtheid onze tongen en pennen in beweging brengt!
Ik moet daaraan denken bij het lezen van Memoirs of a foxhunting man
van Siegfried Sassoon (1886-1967). In dit eerste deel van Sassoon’s trilogie
beschrijft hij vooral zijn jeugd- en adolescentiejaren, zijn tijd als ‘country
gentleman.’ Het bevat veel onbekommerd plattelandsgeluk dat pas later
zal uitmonden in de verschrikkingen van de eerste Wereldoorlog. Het
literair en historisch belang van Sassoon, die zichzelf voor zijn semi-auto-
biografische trilogie de naam George Sherston aanmat, ligt daarin dat hij
als een van de ‘War poets’ de oorlog bekritiseerde in woord en daad. Maar
in dit eerste deel is de oorlog nog ver weg. Sassoon leeft in een paradijselijk
Engeland. Zijn leven verloopt onbekommerd. Sassoons grootste zorgen
betreffen de op handen zijnde cricketwedstrijd of het nieuw stel rijlaarzen
dat hij zich wil aanschaffen. Op sommige bladzijden gaat hij er toe over
rechtstreeks het paradijs te beschrijven. Ik sluit niet uit dat sommige mensen
zich uitgerekend aan die pagina’s storen, of zelfs aan de hele beschrijving
van een gelukkige jeugd. Het probleem met het paradijs is namelijk dat het
stil staat, dat het zich niet verroert. En al wat zich niet verroert vermag, op
zijn beurt, óns niet of nauwelijks te beroeren. Al onze pogingen, in de kunst
en daarbuiten, lijken weliswaar bedoeld om de weg te wijzen naar een
gelukkiger wereld; maar wie geluk beschrijft wordt verweten onbelangrijke
dingen te zeggen. Zouden Sassoon’s Memoires niet zijn uitgemondt in de
verschrikkingen van de eerste wereldoorlog dan zouden ze waarschijnlijk
als onbeduidend de geschiedenis in zijn gegaan. Ik verzet me daar tegen.
Het is mogelijk dat al dit stilstaand geluk er niet toe doet, maar wat dan wel?
Als alleen grote of kleine tegenslagen of grote en kleine rampen er wél toe
doen, wat zijn wij dan voor een onfortuinlijke soort?
Paradijselijk of niet, het is overigens niet mijn favoriete Engeland dat
Sassoon hier beschrijft, met de verfoeilijke klassenmaatschappij nog intact
en in volle gang. Mijn favoriete Engeland is het Engeland in de nadagen van
haar koloniale glorie, op de rand van het al even verfoeilijke modernisme,
maar met veel bewaard gebleven pathos en in de lucht nog het rijke odeur
van alles wat ooit was.