vrijdag 27 januari 2012

Goudhaantjes




Bij het verhuizen van een buxusstruik van de achter- naar de voortuin hark ik een vuistdikke pad omhoog. Hij zat daar een half metertje onder de grond als een bloembol de lente af te wachten. Wat opvalt is zijn zen-achtige zwijgzaamheid. Alsof hij weet: elk woord is een onnodige vlek op de stilte, op het niets. Als ik het stuk grond weer aangeharkt heb komt een troepje goudhaantjes mijn werk inspecteren, mij tot op een meter naderend. Eén exemplaar dwarrelt zowat voor mijn voeten, op nauwelijks een halve meter afstand. Voor wie het niet weet: het goudhaantje is het kleinste zangvogeltje dat we hebben. Ze trekken doorgaans in troepjes rond, en gedragen zich dan net een klas joelende kinderen op schoolreisje. Ze zijn ook fel en agressief onderling, maar bij heel strenge vorst vormen ze slaapgezelschappen, groepen van soms wel dertig goudhaantjes die elkaars warmte en –wie weet- troost zoeken. Zouden vogels troost nodig hebben, net als mensen? Of is het ze genoeg als de wereld ordelijk verloopt? Veel mensen ontlenen een groot gevoel van orde en veiligheid aan de wasmachine met witgoed die draait en de spruiten die koken. Die vorm van troost ken ik niet. Voor mij - en mensen als ik - zijn er goudhaantjes.