Voor het geval dat het u ontgaan is: het is de maand van de
filosofie. U heeft dus nog ruimschoots de tijd om over iets ingewikkelds na te
denken als uw ziel, het thema dit jaar. Als u dat te hoog gegrepen vindt mag
het van de Vereniging van Filosofen ook over iets behapbaarders gaan, zoals
‘het bewijs van het eigen bestaan als denkend object’. Die laatste zin kom ik
op de eerste bladzijde tegen van het boek ‘Het bewustzijn verklaard’ van
filosoof Daniel C. Dennett. Dennett is een yankee, en een man. Dat laatste zeg
ik er maar bij omdat je in de filosofie nog steeds weinig vrouwen tegenkomt.
Grote geesten – bijna allemaal mannen – hebben zich over de vraag gebogen waarom
dat zo is, maar zo moeilijk lijkt me de vraag niet te beantwoorden. Mannen willen
oplossingen, zelfs voor onoplosbare problemen. Niet al te veel vrouwen lijken
zich tenminste in de geschiedenis van de mensheid druk te hebben gemaakt over
‘het bewijs van hun eigen bestaan als denkend object.’ De meest gangbare uitleg
daarvoor is dat de denk- en gevoelswereld van vrouwen beter verweven is, meer
in harmonie. Van de andere kant: dat de omgang met een probleem van groter
belang is dan het oplossen ervan zou je een typisch vrouwelijke filosofie
kunnen noemen. Als ik voor mezelf spreek: ik voel een grote affiniteit met de
problemen die de filosofie opwerpt maar zelden met haar antwoorden, haar
oplossingen. Ik hoéf geen oplossingen, daarin ben ik net een vrouw. Een ander bezwaar dat ik tegen de filosofie heb is dat ze als het er
werkelijk op aan komt zo weinig troost biedt. De enige vorm van troost die we
uiteindelijk hebben is de schoonheid. Op een begrafenis lezen
we elkaar daarom gedichten voor, we luisteren naar Bach of The Beatles. Wat we niet doen bij de
begrafenis van een dierbare is een filosofische voordracht aanhoren over ons
‘bestaan als denkend object’.