Het is nog vroeg als ik de apotheek
binnenstap. Er is verder niemand. De recepten die de assistente voor me intikt
in de computer komen bijna direct achter haar uit een luik gerold. Ik vraag
haar of er een mannetje achter die muur zit.
‘Nee, een robotarm,’ glimlacht de
assistente. ‘Een mannetje is te duur.’
‘Zelfs een Pool?’
‘Zelfs een Pool.’
Sinds de PVV haar meldpunt voor Polen begon
heeft de site een explosie van andere, al dan niet ludiek bedoelde meldpunten
tot gevolg gehad, maar nog geen tegen robotarmen voor zover ik weet.
Automatisering, het is een synoniem geworden voor innovatie en verbetering. Al
die Polen die hier asperges en aardbeien plukken: ze werken hier alleen maar zo
lang tot er iemand een robot uitvindt die ze kan vervangen. De ideale
aspergeplukker is een machine met de delicate vingertechniek van een Pool maar
die daarbij niet klaagt over krappe huisvesting of te korte lunchpauzes.
Je zou er haast marxistisch van worden. Hoe
komt het dat we zo fel gekant zijn tegen buitenlanders die onze banen afnemen
en dat we het een verbetering noemen wanneer we zelf door robots worden
vervangen?
Afijn, over dat meldpunt voor Polen; allemaal
nationalisme van de goedkoopste soort natuurlijk. Nationalisme is het over de
stadsmuur kijken en de horden zien naderen. Het is de begrijpelijke aandrang om
je tegen die naderende horden te willen wapenen. Maar de horden van vandaag de
dag nemen gewoon de snelweg of het vliegtuig. Ze dragen geen pieken en zwaarden
maar Samsonite koffers en Visa cards. Ze zijn onderweg naar onze stranden, onze
musea, onze bollenvelden. Natuurlijk bestaat er een ander soort nationalisme,
het soort dat je met een zekere dankbaarheid vervult over het stukje bedding
waar je ter wereld kwam. Iedereen die op een rotsblok opgroeit zal warme en
dankbare gevoelens hebben ten aanzien van dat rotsblok, maar nationalisme is
toch vooral dat je een blinde vlek ontwikkelt voor het gegeven dat je buurman
dezelfde warme gevoelens koestert voor zijn rotsblok.