zaterdag 7 juli 2012

De dood van een fabeldier



Laten we zeggen dat u op vakantie bent. Mooi dat u de moeite neemt dit te lezen op uw I-pod terwijl u in een Franse wegberm met een petit pain in de hand het passeren van een zwerm tourfietsers afwacht, of vanachter een schaaltje tapas een troepje nog immer niet uitgehoste Spanjaarden gadeslaat. 
Laten we zeggen dat ik – net als u – op vakantie ben. Vandaag stond ik in de botanische tuin van Dublin waar ik bij de toegangspoort een wat armzalig rozenstruikje vond, behangen met voddige rozen. Daarvoor een bordje met deze tekst:

This is the rose wich inspired Thomas Moore in the autumn of 1815 to write his poem ‘The last rose of summer.’ From the original bush (Rosa Chimensis).
Ik ben in een land waar men poëzie vindt door simpelweg naamplaatsen achter elkaar te zetten: Reanascreena, Ballyhuppahane, Tipperary, Ringabella-bay. Vier literaire Nobelprijswinnaars telde dit eiland maar liefst in één eeuw en dat mag indrukwekkend genoemd worden. Ierlands fameuze literatuur, zo wordt wel beweerd, vindt haar oorsprong in de bar, bij de talker, de woordkunstenaar die nimmer een letter op papier zet en in plaats daarvan al zijn vondsten verloren doet gaan in wolken van alcohol. Momenteel lijkt Ierland in vergelijking met haar grote successen in de vorige eeuw literair gesproken wat ingedut en kent wellicht minder drinkende schrijvers alswel schrijvende drinkers, verbitterden die uit de schaduw trachten weg te komen van W. B. Yeats en Shaw, Samuel Beckett en Seamus Heaney, en al diegenen die de Nobelprijs nog hadden kúnnen krijgen maar daarvoor óf te vroeg stierven (zoals Jonathan Swift en Oscar Wilde) of om onbegrijpelijke redenen werden gepasseerd (zoals James Joyce, Sean O’Casey en Brendan Behan).

Ik schrijf dit aan de rand van the Burren, een fascinerend maanlandschap ten zuiden van Galway, op een steenworp afstand van de zee. De maan schijnt en ik lees in een Nederlandse krant het nieuws dat er een fabeldier is gestorven. Het wonderlijke wezen dat Gerrit Komrij heet is op 5 juli 2012 van ons heengegaan. Thuis heb ik op mijn bureau een cassette staan met daarin zijn verzamelde essays waar ik me met enige regelmaat aan laafde. We zullen Komrij's spottende toon voortaan dus moeten gaan missen, dat flonkerend vertoon van esprit vooral. Vallen bij de meesten van ons de bon mots pas te binnen wanneer we de kamer en het pand al definitief hebben verlaten; Komrij had ze al klaar bij het aanbellen. Met die citroenzure stem kon hij met één enkele syllabe keizerlijke grootheden te kakken zetten en doorluchtige instituties afbreken. Of ze opbouwen. Hij herstelde ook met één bloemlezing een heel pantheon aan bestofte dichters die niemand meer las. In zijn behoefte niemands epigoon en niemands voorganger te zijn kon hij rekenen op vele navolgers. Zelfs zijn vijanden bootsten hem na. Hij bewees dat de literatuur grotendeels een zaak is van mannelijke durf, hij, de lispelende dandy die de Griekse beginselen toegedaan was liet ons zien dat homoseksualiteit niet voorbehouden is aan nichterige types op hoge hakken die bescherming nodig hebben maar dat je zelf de aanval in kunt zetten.
We zullen zijn raspende stemgeluid missen.