zondag 15 juli 2012

The Burren (II)



De wind zuigt en duwt, brengt wat lichte regen uit het zuiden. Een kleine, haast pootloze terriër stapt goedgemutst O’Donoghue’s bar in waar hij speciaal wordt aangetrokken door de naakte onderbenen van een groep Spaanse fietsers. Iedereen die langs de kliffen van The Burren – een maanlandschap ten zuiden van Galway – de nacht doorbrengt begeeft zich in de avond naar O’Donoghue’s, de enige bar in de wijde omtrek. Ze staat zelfs op de streekkaarten aangegeven, zoals de dolmen en kastelen gemarkeerd zijn. De Ierse pubs zijn wereldvermaard om hun combinatie van sing, drink en talk. Maar in deze door toeristen bezochte streek worden de pubs bezocht door een nieuw slag drinkers. Niet de traditionele talker is hier in de meerderheid maar de schrijvende drinker. De helft van de Guiness slurpende bezoekers heeft een blocnote voor zich liggen en maakt aantekeningen. Over het Ierse landschap, het Ierse bier, en over elkaar. In veel van die aantekeningen zal een poging worden gedaan om diepte te beschrijven, de angstwekkende diepte van de kliffen die men langs deze kustweg op weg naar The Burren passeert. Is het mogelijk om diepte al schrijvend te verbeelden? Kan men een medemens hoogtevrees bezorgen door het verloop van een rotswand te beschrijven?
Als het met regenen stopt besluit ik alsnog naar het zuiden te rijden. Zware wolken vergezellen me. Onafgebroken schuiven dikke pakketten cumulonimbus langs de hellingen, met prachtige vergezichten als resultaat. De avond valt. Ik besluit te overnachten in een piepkleine hostel in Ballinskelligs, ergens op de uiterste punt van Iveragh. Het strand is er langgerekt, on-Iers eigenlijk, en gaat landinwaarts over in zachtgroen gras, heuvels en taartvormige bergen.
Aan de inn-keeper vraag ik of het mogelijk is om Puffin Island te bezoeken. Volgens mijn reisgids is Puffin Island een nagenoeg kale rots in zee waar in grote getale papegaaiduikers – ‘puffins’ in het Engels – nestelen. Maar de weinig hartelijke inn-keeper ontkent ten stelligste dat er papegaaiduikers zijn op papegaaiduikerseiland. Ik dring aan maar hij herhaalt slechts zijn antwoord: 
‘The’re no puffins on Puffin Island.’
En zo hebben al die duizenden papegaaiduikers ongelijk gekregen van een hosteleigenaar uit Ballinskelligs.
Ik bewoon het achterste gedeelte van het huis, waaraan verder nog een winkeltje en een woonhuis zijn gebouwd. De enige andere gasten zijn een Franse studente uit Toulon en een zestigjarige Nederlandse Australiër, een bedaarde man met witte baard. De man is al naar bed. Omdat de Française en ik de keuken daarmee tot onze volledige beschikking hebben, hebben we die maar in beslag genomen met was- en beddengoed, dat nu hangt te drogen boven het fornuis en de kachel. We maken wat te eten, drinken koffie, praten. Met de regen op het dak voelt het aan alsof we een gezin zijn: pa en ma die nog wat opblijven terwijl hun kind van zestig boven slaapt.