dinsdag 19 maart 2019

De geur van roofvogel


In Mijn roofvogels, de weergaloze roofvogelstudie van ornitholoog Rob Bijlsma (de enige ornitholoog in ons land die er ook als een ornitholoog uitziet) vertelt Bijlsma hoe hij ooit een wespendief met de hand wist te vangen. Het dier zat met de kop voorover in een wespennest waar hij raten aan het opgraven was. Rob trok een sprintje en hop, had hem te pakken. Hij had weinig wetenschappelijks voor ogen met die actie, maar hij was een jonge onderzoeker en wilde dolgraag eens een wespendief vasthouden. Het beest deelde klappen uit met zijn vleugels maar 'de klauwen hadden maar een geringe knijpkracht', stelt Bijlsma vast. Hij beschrijft het feloranje oog ('vast een mannetje'), de uitgezette kopveren, en eindigt dan met dit zinnetje: 'En natuurlijk even de neus in de rugveren om te ruiken.' 

Daar moest ik om glimlachen. Het deed me denken aan een buizerd die ik ooit ving. Of ving; de vogel wás al gevangen, door het prikkeldraad waar hij in vast zat met zijn vleugel. Het was hartje winter en er lag sneeuw. Ik vouwde een zakdoek over de kop van de buizerd en begon hem geduldig met mijn zakmes los te maken, enigszins beducht voor de loshangende klauwen. Tijdens het losmaken moest ik geregeld mijn handen warmblazen. De buizerd zat met de grote vliegpees in de stugge, stekelige draad vast. Hem daaruit loswerken bleek nogal een precisiewerkje, maar al die tijd bleef de vogel in katatonische rust. Toen hij eindelijk los was deed ik precies wat Bijlsma ook deed met zijn wespendief; voor ik de buizerd als een bewegingloos pakketje in de sneeuw legde en de zakdoek van zijn hoofd trok drukte ik mijn neus in zijn rugveren om te ruiken. Die geur van roofvogel is onvergetelijk. 

August Tholen