maandag 1 juli 2019

Laken


Twee jongens hadden ze, de familie Kip. Ze woonden op de hoek van de straat en waren vier en vijf, ietsje jonger dan mijn jongste broer en ik. Hun tuin was een rommeltje, een opslagplaats van schroot en oud ijzer. De oudste van de Kipbroertjes had me met zijn broek op de knieën ooit in die tuin voorgedaan hoe je een spijker in het gaatje van je piemel kunt duwen, kennis waarvan ik tot op de dag van vandaag niet weet wat ik er aan heb. Nadat mijn moeder van de spijker hoorde verbood ze ons nog langer met de broertjes Kip om te gaan. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, want we kwamen ze voortdurend tegen. We woonden in een piepklein dorp, de straat was zo'n beetje ons speelgebied en we mochten die straat ook al niet oversteken omdat aan de overkant gebouwd werd. Tegenover ons huis werd een compleet nieuwe wijk uit de grond gestampt. De hele dag hoorden we het lachen en roepen van werkmannen, het ratelen van betonmolens en het zoemen van bouwliften. De broertjes Kip hadden van ouderlijk toezicht weinig last, die konden zich naar hartelust uitleven tussen de hopen zand en bouwmateriaal waar ze forten en hutten mee bouwden. Als we ze tegenkwamen maakten ze ons ook nog jaloers door te vertellen dat ze zelfs ín de huizen waren geweest.
Op een dag zouden we net aan tafel gaan toen er werd aangebeld. Twee agenten aan de deur. Ze vroegen mijn moeder beleefd of die een deken of laken kon missen. Aan de overkant van de straat stond hun auto voor het bouwterrein. Daar had de jongste Kip met de bouwlift gespeeld. Hij had een knop ingedrukt, en nou ja, die lift, die was berekend op honderden kilo's bakstenen tegelijk. Die zag geen obstakel in een kind van vier. Nu moest zijn verpletterde kleine lichaam worden toegedekt tot de ambulancedienst kwam. Ik herinner me de stemming in de straat, het huilen van de moeders, het misschien nog afschuwelijker zwijgen van de vaders. En hoe de rest van de dag daarna maar eindeloos bleef duren, hoe die maar niet tot een einde wilde komen. 
De zon was nog altijd niet onder gegaan toen de agenten het laken terug kwamen brengen. Natuurlijk, het was mijn moeders laken en het waren beleefde agenten, maar waarom ze een laken vol bloed teruggaven, dat begreep mijn moeder jaren later nog steeds niet.

August Tholen