woensdag 20 september 2017

Gijzelingsdrama



Het is een van de weinige rituelen die we in Nederland nog kennen; ons jaarlijkse nationale toneelstuk op de derde dinsdag van september, dat begint bij het Haagse paleis Noordeinde en eindigt in de Ridderzaal. Ieder jaar is het weer een merkwaardig gezicht, die middeleeuwse stoet van mensen in kleurige operettekostuums die met doodernstige gezichten door een modern stadsdecor trekt. De met goud bewerkte koetsjes, de met rozetten en kwastjes behangen paarden, de palfreniers, de gepoetste laarzen en blinkend opgerichte Pickelhauben lijken allemaal zó uit een Sissy-film te komen. Wat wél echt is: de rijen soldaten met dofzwarte automatische wapens die langs de hele route opgesteld staan. Dit jaar maakte de koning het tochtje naar de Ridderzaal in de glazen koets, omdat de gouden koets is gaan bladderen. De restauratie van de gouden koets zal door de koning zelf worden bekostigd, merkte de tv-commentator fijntjes op. Dat wil zeggen dat hij hem dan alsnog betaald met geld dat hij van ons krijgt, maar hij had dat geld natuurlijk ook kunnen verbrassen aan iets anders, zoals een betonnen aanlegsteiger voor zijn speedboot of gouden ski's voor het hele gezin.
Hoe je ook denkt over het toneelstuk dat Prinsjesdag heet, voor de organisatie ervan kun je niets dan respect hebben. De hele ceremonie verloopt onberispelijk, zo onberispelijk dat het oog onwillekeurig op zoek gaat naar onregelmatigheden. Je hoopt een uniformknoop te zien die is losgeraakt, een hoogwaardigheidsbekleder die over een losse steen struikelt, een paard dat een dampende vijg laat vallen, Maar niets van dat al. De uniformknopen zitten onberispelijk, de kasseien zitten muurvast in de grond en de paarden moeten vooraf op een hongerdieet zijn gezet of van een kurk voorzien. 
Het vijfentwintig minuten durende tochtje eindigt op het Binnenhof waar de koning in de Ridderzaal de nieuwsbrief van het kabinet mag voorlezen terwijl iedereen stijf van eerbied toeluistert alsof de nieuwe bergrede over hun hoofden wordt uitgestort. Zo zag ik oud-premier Balkenende met scheefhangend hoofd en getuite lippen de woorden van de koning indrinken als gods woord, maar hij is dan ook geoefend in het aanhoren van slaapverwekkende sermoenen. Zelf kan ik me niet herinneren ooit een hele troonrede te hebben uitgezeten, ergens in mijn leven heb ik een intolerantie opgedaan voor nietszeggende teksten en vlakke voorleeskunst, reden om die jaarlijkse troonrede maar het liefst stilzwijgend te negeren. En het is waarschijnlijk omdat ik nooit eerder een hele troonrede heb uitgezeten dat me nu voor het eerst een gevoel van medelijden bekroop met onze vorst. Daar zit dan een volwassen man, in de bloei van zijn leven, echtgenoot en vader van drie kinderen, die verplicht een lullig tekstje moet voorlezen dat door iemand anders geschreven is. Het doet nog het meest denken aan een gijzelingssituatie, waarbij de gegijzelde voor het oog van een camera gedwongen wordt een politieke verklaring voor te lezen, omringd door zijn gewapende gijzelnemers. De portee van de politieke boodschap ontgaat je verder compleet omdat je alleen maar kunt denken: die arme man, ik hoop dat zijn kinderen dit niet zullen zien.
Een reden om dit jaarlijkse absurdistische toneelstuk aan ons, het volk, op te voeren zou natuurlijk kunnen zijn dat er belangwekkend nieuws wereldkundig in wordt gemaakt. Had de troonrede van 2017 dan nieuwswaarde? 'We zien dat er in de wereld om ons heen veel aan de hand is', zo las de koning voor. 'Een baan hebben of werkloos zijn maakt een groot verschil in het leven van mensen' en 'in een open en internationaal georiënteerde samenleving als de onze is het buitenland altijd een invloedrijke factor'.
Ik denk dat ik maar weer terugga naar het stilzwijgend negeren.

August Tholen


vrijdag 8 september 2017

You be good, see you tomorrow. I love you.


De Correspondent publiceerde deze week een bijdrage van Tamar Stelling over Alex, de pratende en denkende papegaai die op 6 september 2017 precies tien jaar geleden stierf. Het dier was wereldvermaard vanwege zijn intelligentie en de kop van het rouwbericht in The Guardian luidde dan ook: 'Alex, a parrot who was smarter than the average US president', een kop die onder het huidig presidentschap toepasselijker is dan ooit. Alex (de naam is een acroniem van Avian Language EXperiment) kon sommen maken, vormen en kleuren herkennen en gesprekken voeren waarin hij blijk gaf gecompliceerde begrippen te kunnen hanteren als 'groot' en 'klein', 'hetzelfde' of 'anders'. Volgens zijn trainer Irene Pepperberg functioneerde Alex op het niveau van een vijf jaar oud kind. Alex is van grote wetenschappelijke waarde omdat tot kort geleden werd aangenomen dat alleen dieren met een groot brein zoals primaten complexe taal- en begripsproblemen kunnen hanteren.
Bewonderaar van dieren als ik ben wil ik toch een vraagteken zetten bij de intelligentie van Alex, of eigenlijk bij die van ons, mensen. Zeker, de cognitieve gaven van Alex waren opmerkelijk. Maar hebben alle dieren niet de intelligentie die bij ze hoort? Ik bedoel, wat heeft een in het wild levende papegaai of hyena of Noordzeegarnaal er aan om op een mens te lijken? Vergroot het de overlevingskansen van een wilde papegaai om gekleurde blokjes te herkennen of om tot acht te kunnen tellen? Nee. Dat werpt de vraag op: zijn we met 'intelligente' dieren als Alex niet aan het testen in hoeverre een dier op een mens wil lijken?
Een aanwijzing dat iets dergelijks aan de hand is lijkt me te zijn dat Alex zeer sterk op mensen gericht was, hij was 'enig vogel' en eiste alle aandacht. Het heeft er alle schijn van dat Alex probeerde zich te conformeren, uit alle macht en met al zijn intelligentie. Hij nam ons vocabulaire en onze begrippenwereld over in de hoop in de smaak te vallen met als onvermijdelijk gevolg dat hij bezig was zichzelf te 'ontvogelen'. Een goed voorbeeld van de begripsverwarring die daarbij over intelligentie kan ontstaan is het voorval, door Tamar Stelling aangehaald, waarbij Alex zichzelf in de spiegel bekeek en de vraag stelde welke kleur hij had. 
'Zo vroeg hij op een dag voor de spiegel: ‘What color?’ En hij leerde dat hij grijs was.'
Nee, Alex leerde niet dat zijn verenkleed grijs was, hij leerde dat wij het grijs noemen.
Alex stierf op zijn eenendertigste, wat opmerkelijk jong is voor een grijze roodstaart. Misschien had hij alles gezegd wat hij te zeggen had. Zijn allerlaatste woorden tegen Pepperberg waren: ‘You be good, see you tomorrow. I love you.’

August Tholen

vrijdag 1 september 2017

De schoonheid als harnas


Een boek van Adriaan van Dis uitlezen is nooit een straf. Zijn laatste boek, In het buitengebied, is daar geen uitzondering op, hoewel hij het naar eigen zeggen schreef als tussendoortje, terwijl hij eigenlijk aan een ander boek werkte. Op het omslag is te lezen dat we hier te maken hebben met 'een geharnaste roman over alleen zijn', de 'verwerking van een depressie' en een 'obsessief verlangen naar de dood'. In interviews heeft Van Dis er geen doekjes om gewonden dat grote delen van het boek autobiografisch zijn. Zijn eenzaamheid, depressie en doodsverlangen zijn echt, maar de manier waarop Van Dis dit 'echt' met fictie heeft vermengd is tegelijk ook precies waar het wringt in deze roman. Om de crisis van de ik-figuur (een schrijver die nogal wat gelijkenis vertoont met Van Dis) voelbaar te maken worden meerdere personages ten tonele gevoerd. Een daarvan is Akiko, een Japanse robot-bruid die sterk herinneringen oproept aan de robot in Gerrit Krols Man achter het raam. Akiko heeft 'begrijpende amandelogen, maar geen sjoege' en is ontworpen 'om het verschil op te heffen tussen een robot en het voortreffelijkst denkbare menselijk wezen'. Akiko moet iets van de eenzaamheid voelbaar maken die de schrijver ervaart nadat hij in een afgelegen vallei is gaan wonen, ver weg van zijn vrienden. Behalve Akiko is er Ronnie, een vijftienjarige jongen die opgroeit in een disfunctioneel gezin en snakt naar 'normaal' contact met de oudere ik-figuur. Er is Rivka, een hoogbejaarde ex-geliefde van de schrijver, die hem ooit in de liefde en het grote leven inwijdde en nu op het punt staat een einde te maken aan haar leven. En er is Victor, een magere asielzoeker uit een kazerne vlakbij. Victor vluchtte weg uit Afrika waar hij als kindsoldaat lijken moest helpen verbranden.
De liefdesrelatie met Akiko is vermoedelijk fictie (dat hoop ik althans voor Van Dis, gezien de afloop), de andere personages vertonen sterk autobiografische trekken. Maar hoe interessant al deze personages en hun individuele verhalen ook zijn, ze scheppen vooral afstand en verwarring. Geen ervan doet er echt toe voor de roman. Zeker, ze bevolken het leven van de ik-figuur, maar meer dan levende personen zijn het verpersoonlijkingen, levende allegorieën die zijn eenzaamheid, zijn depressie en zijn doodsverlangen moeten verbeelden. Je zou ook kunnen zeggen dat de eenzaamheid, depressie en doodsverlangen de échte hoofdpersonages zijn van het boek, maar uitgerekend dan komen de hoofdpersonages van het boek er bekaaid van af. En hoewel het autobiografische gehalte er eigenlijk niet toe zou moeten doen gaat die vermenging van feit en fictie tegenstaan, juist omdat van Dis zelf ook niet lijkt te weten wat relevant is voor zijn verhaal, of wat het verhaal nu eigenlijk is. Alles wat te persoonlijk is kapt hij af, wordt omfloerst, eindigt in een spel met woorden. Het is die ambivalentie die gaandeweg gaat storen. Je krijgt het gevoel dat de sympathieke Van Dis uiteindelijk meer verzwijgt dan vertelt. Dat hij de eenzaamheid, in plaats van die te benoemen, liever de keel smoort. Dat hij zijn doodsverlangen, liever dan die schaamtevrij onder ogen te zien, bedelft onder grappenmakerij. Van Dis schrijft mooie zinnen, en hoewel er binnen en buiten de kunst voorbeelden te over zijn van schoonheid die gebruikt wordt om leegte te verbergen lijkt hier het omgekeerde aan de hand te zijn: van Dis gebruikt schoonheid om een teveel te verbergen. De schrijver verbergt zijn kwetsbaarheid en gevoeligheid achter pathos en humor, een beetje als de geschminkte Canio-figuur uit Leoncavallo's opera I Pagliacci, waarin trouwens ook fictie en werkelijkheid op tragische wijze door elkaar lopen. Canio poedert zijn gezicht en maakt grappen om het het publiek naar de zin te maken.

'Zet je nood en tranen om in humor,
je pijn en tobben in grappige gezichten,' 

zo zingt hij zichzelf huilend toe. Van Dis lijkt beheerst te worden door de angst anderen, ons, te vervelen, te affronteren, de angst niet amusant te zijn. Het bestrijden van die angst zou misschien de volgende fase in zijn schrijversschap moeten zijn.

August Tholen